Judotermen
In de dojo (judozaal) en op de tatami (judomat) zul je vooral Japanse judotermen horen. De sport is van Japanse afkomst en gebruikt daarom ook de Japanse judo termen. Belangrijk als judoka is dan ook dat je weet wat deze judo termen betekenen. Hieronder hebben we de meestgebruikte judotermen voor je in categorieën verdeeld en op een rijtje gezet.
Japanse namen voor judo beoefenaars
- Judoka = judo beoefenaar
- Shihan, o-sensei = grootmeester
- Sensei = meester, leraar
- Kyu = leerling
- Tori = 'hij die uitvoert', oftewel degene die gooit
- Uke = 'hij die ondergaat', oftewel degene die gegooid wordt
- Joseki = jury, examinator
Judo termen op en rond de mat
- Dojo = oefenzaal
- Tatami = de judomat in de oefenzaal
Groeten voor elkaar op de mat
- Rei = groet, door middel van een buiging
- Ritsu-rei = staande groet, door middel van een buiging
- Za-rei = zittende groet, door middel van een buiging
Posities / houdingsvormen
- Shizen-tai = natuurlijke staande lichaamshouding/aanvallende houding
- Jigo-tai = staande verdedigende houding
- Za = op je knieën zitten
- Za-zen = geconcentreerd/oplettend op je knieën zitten
Kleding
- Judogi = het gehele judopak
- Kimono = judojas, ook algemene term voor Japanse kledij
- Zubon = Judobroek
- Obi = judo band
Banden en graduaties
- Dan = meestersgraad (letterlijk), zwarte/ rood-wit geblokte band
- Kyu = leerlingsgraad, alle banden onder de zwarte band
Tellen in het Japans
- Ichi = 1 één
- Ni = 2 twee
- San = 3 drie
- Shi = 4 vier
- Go = 5 vijf
- Roku = 6 zes
- Sichi = 7 zeven
- Hachi = 8 acht
- Ku = 9 negen
- Ju = 10 tien
Overige belangrijke judotermen
- Hajime = begin, vecht (bij wedstrijd)
- Mate = stop, wacht
- Soremade = einde, dat is alles